We zijn enorm blij dat de huizen blijven staan
Aanverwante artikelen
Jan van Loon woont al 75 jaar op de Plataanlaan 22. Hij komt uit een gezin van 3 meiden en 3 jongens.
Zijn vader ging als timmerman bij Philips aan de slag en heeft daar ruim 46 jaar gewerkt. “Vroeger ging je te voet naar je werk. Ik zie nog voor me hoe mijn vader met zijn broodtrommel onder de arm de deur uitging. “Zelf heeft Jan een dikke dertig jaar op de afdeling Expertise gewerkt. “Er hangt hier nog steeds een beetje de gemoedelijkheid van het Philipsdorp van vroeger. Ook al wonen er genoeg mensen die niets met Philips te maken hebben, de sfeer in deze buurt is hetzelfde gebleven. Iedereen staat nog steeds voor elkaar klaar. Als je naar buiten gaat om je stoepje aan te vgen, komen de mensen nog altijd een praatje met je maken.”
Jan weet nog goed dat achter het huis een groot pad liep waar hij als kind graag speelde. Toen hij 5 was, brak de oorlog uit. Veel herinneringen aan die tijd heeft hij niet. Wel aan de twee grote schuilkelders achter de Plataanlaan. Daar moest het gezin, vaak ’s nachts, heen als het luchtalarm afging. De schuilkelders hadden elk twee in- of uitgangen. De vader van Jan hield duiven. Als er één op de klep viel, werd het ringetje van het pootje gehaald en moest Jan hard rennen naar een duivenmelker in de Vlierstraat. Die had namelijk een klok. Elke tuin had een eigen moestuin. Van riolering was nog geen sprake. “We hadden een beerput. Als die vol was, werd de strontwagen besteld. Die rolde een lange slang door het huis waarmee de beerput werd leeggezogen. Later kregen we riolering, maar de beerput ligt er nog steeds.” Het gas ging op muntjes. Voor 10 cent kon je een muntje halen bij een vrouw in de buurt.” Voor het huis van Jan lag zandpad. Vervolgens stonden er een rij Plataanbomen en aan de overkant was een stoep. “’Ook hier speelden wij als kind veel. Er kwamen praktisch geen auto’s door de straat en er was genoeg zand om kuiltjes te maken om te knikkeren. Die knikkers maakten we zelf van klei. Als je er op ging staan, waren ze kapot. Op het pleintje (Plataanplein) hielden we wielerwedstrijden.”
“Later heb ik door de woningnood zes jaar boven gewoond. Mijn ouders kregen een 55+ huisje en wij (mijn vrouw en ik) het hele huis. Beiden kijken met veel plezier op vroeger terug. Veel vertier was er niet. “Als jongelui ging je naar de bioscoop of liep je rondjes door de stad. Af en toe mocht je dansen in de Hollander op de Zeelsterstraat. Later ging je ook wel kijken naar sportevenementen op het Philipsterrein of bij Brabantia. Ik weet ook nog goed dat we thuis, op de Philipsradio, luisterden naar hoorspelen. Het was dan doodstil op straat. Een tv was er nog niet. “Dat gezinnen in die tijd niet veel te besteden hadden, was heel normaal. Doordat iedereen in hetzelfde schuitje zat, viel het niet op. Elk jaar werd je doorgelicht op eventuele gezondheidsproblemen. Dit gebeurde op verzoek van Philips. “Soms moest je daarvoor bij de polikliniek zijn. Ook kwam het wel voor dat een wagen het Philipsterrein kwam opgereden en iedereen om de beurt naar binnen moest om te ‘kuchen’. De vrouw van Jan heeft eveneens jaren bij Philips gewerkt. In het begin in de productie achter de lopende band en later , nadat haar kinderen groot waren, in de huishoudelijke dienst. Dat ze beiden echte Philipsmensen waren, blijkt wel uit het feit dat ze het vreselijk vonden toen hun zoon stopte met werken bij dit concern. “Dit is ons thuis. We zijn dan ook enorm blij dat de huizen blijven staan. De renovatie in onze straat is pas over vier jaar. Maar dat kan ons niets schelen. We zijn verknocht aan de wijk en hopen er tot aan onze dood er te blijven wonen.”